Een brief aan het College voor Toetsen en Examens

image

Geachte mevrouw Hielkema,

U volgt vast ook het recente onderwijsnieuws. Staatssecretaris Dekker is druk bezig om met Ons Onderwijs 2032 “het hele curriculum van de basisscholen en het voortgezet onderwijs op de schop te nemen”. Volgens Maarten Huygen (NRC, 12 maart 2016) wordt in het rapport van Paul Schnabel aan geen van de eisen van de commissie-Dijsselbloem voldaan: “Er is geen draagvlak, geen goede analyse en geen wetenschappelijke onderbouwing.” Maar dat kan de Fyra van Dekker niet stoppen.

Geri Bonhof, voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool Utrecht, springt op Dekker’s rammelende trein als nieuwe voorzitter van het project-2032. Met haar Ontwerpteam2032, en in haar kielzog onderwijsadviesbureaus, de Onderwijscoöperatie, PO-raad en VO-raad, presenteert zij eind 2016 al een nieuw curriculumontwerp. Daarmee heeft zij effectief een half jaar de tijd. Maar dat is gelukkig geen probleem: “de onderwijsinhoud zal niet per vakgebied, onderwijssector of schoolsoort, maar in samenhang vorm krijgen.” Dat scheelt in ieder geval tijd en vraagt om weinig (vak-)inhoudelijke kennis.

Vindt u, als ‘clustermanager maatschappijgerichte vakken havo/vwo’, en dus verantwoordelijk voor het curriculum van het vak economie, ook niet dat dit ‘laten-we-het-hele-onderwijs-in-één-keer-op-de-schop-nemen’ initiatief ongelooflijk ver weg staat van de dagelijkse praktijk? Op zijn blog schrijft pedagoog, docent en onderzoeker Pedro de Bruyckere dat het probleem is dat “lesgeven in vakken makkelijk kan worden weggezet als ouderwets. Hoewel geïntegreerd [of vakoverstijgend] werken ook echt niet nieuw is, blijft het nog steeds het voordeel van het ‘moderne’ hebben tegenover het makkelijke beeld van onderwijs dat niet zou willen veranderen.” Anna Bosman, hoogleraar dynamiek van leren en ontwikkeling aan de Radboud universiteit, zegt (gelukkig) terecht: “Het wordt pas interessant om combinaties van vakken te maken als je voldoende kennis hebt van de deelgebieden. Hoe krijg je die kennis als je die niet in losse vakken hebt geleerd.”

Gelukkig heeft u zich de laatste jaren niet laten afleiden door dit roeptoeteren vanaf de zijlijn en heeft u hard gewerkt aan de nieuwe syllabus economie 2017 (havo/vwo). Het werd eerlijk gezegd ook wel tijd. In 2010 startten de eerste leerlingen met ‘Teulings’. Vijf later was het examenprogramma nog steeds niet af. Met een enkel zinnetje werd dit probleem in de syllabus opgelost: “Voorlopig zullen in het centraal examen geen opgaven worden geconstrueerd die in hun geheel de kandidaten een macro-economisch onderwerp laten analyseren.” Gevolg: zeer eenzijdige, micro-economisch georiënteerde eindexamens (zie bijvoorbeeld vwo in 2014 en 2015), gefrustreerde docenten en leerlingen en een deuk in de reputatie en geloofwaardigheid van het vak economie. Het is dus heel belangrijk dat er nu eindelijk een nieuwe syllabus is. En omdat we al zo lang hadden gewacht, was het ook een goed idee om de nieuwe syllabus in hoog tempo van ‘concept’ naar ‘definitief’ te verheffen.

In uw enthousiasme bent u echter één ding vergeten: het verschil tussen ‘concept’ en ‘definitief’. Een concept is een opzet, een plan, een ontwerp. Met behulp van opmerkingen van experts en belanghebbenden wordt een concept verbeterd tot een definitieve versie. Dat is vaak een moeizaam en pijnlijk proces maar essentieel om het welbekende draagvlak te creëren bij diegenen die met de inhoud aan de slag gaan. De conceptversie van de syllabus economie 2017 is echter identiek aan de definitieve versie. Terwijl ik er toch vanuit mag gaan dat velen kritisch gereageerd hebben.

In het Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs (TEO) wordt er de laatste tijd flink met modder gegooid richting het CvTE. De kritiek lijkt zich vooral te richten op het opnemen van de Phillipscurve in het vwo-programma (zo’n 1-2% van het totale programma). Maar verder is er weinig discussie over de inhoud. Je kunt kritiek hebben op de indeling in de domeinen, op het geforceerde concept-context denken (wat een ‘open deur’ is voor veel docenten) en de inhoudelijke keuzes die gemaakt zijn. Maar die keuzes horen erbij, dat hoef je docenten economie niet te vertellen. Helaas blijven door het moddergooien in het VECON-blad andere aspecten onderbelicht in de syllabus-discussie.

Op 11 juni 2015 stuurde ik u een uitgebreide reactie op de syllabus. Door mijn ervaring als lid van de vernieuwingscommissie M&O onder leiding van prof. dr. Arnoud Boot was ik verrast door de slechte aansluiting tussen de havo en vwo syllabus. Het geheel maakt een rommelige indruk. Ik gaf u een aantal voorbeelden:

  • Verschillende eindtermen: voor inhoudelijk dezelfde onderwerpen worden voor havo en vwo verschillende bewoordingen gebruikt. Het lijkt wel of verschillende personen dezelfde eindtermen voor de verschillende niveaus hebben uitgewerkt. Waarom? Natuurlijk is het havo programma minder uitgebreid dan het vwo programma en kunnen verschillen tussen havo en vwo in de handelingswerkwoorden naar voren komen. Dit betekent toch echter niet dat de inhoud van dezelfde inhoudelijke eindtermen wezenlijk verschilt. Het aantal voorbeelden is groot en werkt verwarrend voor zowel docenten als uitgeverijen: E1.4 vwo versus E1.3 havo, E1.9 vwo versus E2.1 havo, G2.1 vwo versus G2.1 havo, G3.1 vwo versus G4.1+G4.2 havo, F1.5 vwo versus F1.1, F1.2, F1.3 havo, I1.1, I1.2, I1.3 vwo versus I1.1 havo.
  • Groter havo-programma: er zijn verschillende eindtermen die wel in het havo-programma voorkomen maar niet in het vwo-programma. “Het verband tussen een verandering van de rentestand en een koersverandering van (vastrentende) obligaties” (G3.3) behoort bijvoorbeeld alleen tot het havo-programma (terwijl het toch eerder een vwo-onderwerp is). Ik gaf u andere voorbeelden: D2.3. D4.2, D4.4, F2.1, H2.3, H2.4, I1.6, I2.4 behoren wel tot het havo- en niet tot het vwo-programma. Overigens maakt het havo-programma sowieso een overladen indruk. Vergeleken met het vwo zijn de verschillen in de syllabus maar klein, terwijl er een jaar minder is. Er is duidelijk geen ruimte voor keuze-onderwerpen in het havo-programma.
  • Arbeidsmarkt: het thema Arbeidsmarkt was altijd al een vreemde eend in het Teulings programma. Het leek te ontbreken (of stond tussen de verplichte contexten) en behoorde tot de keuze-onderwerpen. Dit is recht gezet in de nieuwe vwo-syllabus maar H3.2 t/m H3.5 uit het vwo-programma worden niet als zodanig bij havo omschreven (wel gedeeltelijk). Vooral inhoud uit H3.3 ontbreekt in het havo programma waardoor veel arbeidsmarkt begrippen uit het programma lijken te verdwijnen (wat natuurlijk niet zo kan zijn).

U reageerde ongeveer drie maanden later op mijn bericht: “Ik zal uw commentaar samen met dat van enkele andere economen ter sprake brengen op een bespreking van de examenmakers en examenvaststellers die deze week zal plaatsvinden. Ik hoop u daarna vrij snel te kunnen beantwoorden.” Ik heb daarna nooit meer iets van u gehoord.  

De opmerkingen die ik u stuurde, kunnen we natuurlijk afdoen als kleinigheden. Het zijn bovendien verbeteringen die eenvoudig gemaakt kunnen worden in de syllabus 2018. Probleem opgelost. Daarnaast is er misschien helemaal geen probleem: veel docenten kijken niet in de syllabus, zij vertrouwen (onterecht?) op de uitwerking van de eindtermen in de lesmethodes van de grote uitgeverijen.

Ik wil u echter bewust maken van een groter punt. In hun boek Het Alternatief II pleiten docenten René Kneyber en Jelmer Evers voor de ontwikkeling van ‘de netwerkleraar’. Volgens Kneyber en Evers heeft “de solistische leraar, die de deur achter zich dichttrekt en zijn lessen geeft, zijn langste tijd gehad. Wie zich wil wapenen tegen een afrekencultuur en een cultuur waarin het leraarschap de speelbal is van de politieke en de publieke opinie zal zich als een professional moeten opstellen.” Volgens Kneyber en Evers is het essentieel dat leraren een actieve rol spelen in het grotere onderwijsnetwerk buiten de school, dat leraren (Haags) onderwijsbeleid beïnvloeden, dat zij meedenken en meebeslissen over vakinhoud, dat zij de inhoud van het curriculum mede bepalen. Precies datgene waar Leraar2032 (de lerarenreactie op Onderwijs2032) voor pleit. Volgens Leraar2032 hebben leraren nu veel te weinig inspraak in wat er in het lesprogramma staat. Ook staatssecretaris Dekker pleit in de media graag voor assertieve, meedenkende leraren. “Ik zoek leraren die niet wachten tot er in Den Haag een licht op groen gaat”, aldus Dekker in Trouw.

Kneyber, Evers, Leraar2032 en Dekker hebben gelijk. In een wereld waarin iedereen een mening heeft over onderwijs, moeten leraren actief meepraten en een belangrijke stem hebben in de keuzes die gemaakt worden. Maar dan moeten de instituten die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de examinering van het programma ook luisteren naar de leraren. Dan moeten het College voor Toetsen en Examens en het SLO niet alleen bij de allereerste totstandkoming van een examenprogramma leraren betrekken bij het ontwerp van het curriculum maar continu. Dan moeten zij luisteren naar de opmerkingen van leraren, deze van inhoudelijk commentaar voorzien en verwerken. Pas dan ontstaat er een curriculum dat zich blijft ontwikkelen, continu beter wordt en door leraren gedragen wordt.

Dus, mevrouw Hielkema, wilt u de volgende keer inhoudelijk reageren op mijn berichten? Dan zal ik volgend jaar weer een kritische blik werpen op de syllabus 2018 en u voorzien van suggesties voor verdere verbetering.

Alvast bedankt.

Met vriendelijke groeten,

Henk Douna


Deze brief is ook verschenen in Factor D (april 2016), het kwartaalblad van de Stichting Ontwikkeling Economie Onderwijs.

Share