Alles draait om boeiende docenten, schreef prof. dr. Jan Derksen eind maart terecht (de Volkskrant, 28 maart 2015) als reactie op het zoveelste landelijke initiatief om digitaal en gepersonaliseerd leren van bovenaf op te leggen. Dit keer door de VO-raad onder de naam Leerling2020. Net als in de digitale lesmethodes van de grote educatieve uitgeverijen wordt de leerling centraal gesteld en komt de “docent als coach” veelvuldig voorbij.
Gepersonaliseerd leren is ‘hot’
Het is opvallend hoeveel landelijke initiatieven er (de laatste tijd) worden ontplooid die allemaal draaien om “het bieden van meer maatwerk en gepersonaliseerd onderwijs”. Het Doorbraakproject Onderwijs en ICT noemt ICT “een doorslaggevend middel om dit alles mogelijk te maken”. Er wordt veel gepraat in zogenaamde “learning labs”. Gelukkig was men er na één van de eerste bijeenkomsten al achter: “De belangrijkste uitkomst van de bijeenkomst is dat de koplopers constateerden dat de prioriteit niet zozeer ligt bij de platforms maar bij het digitaal leermateriaal. Het ontbreekt aan voldoende digitale “open” content dat bruikbaar is op meerdere systemen.”
De dagelijkse praktijk
Maatwerk, differentiatie, persoonlijke leerroutes, het klinkt allemaal erg mooi op papier. Maar daar sta je dan, op maandagmorgen om 8:30 voor een klas van 20, 25, soms 32 leerlingen. Een klas met veel persoonsgebonden verschillen, zoals geslacht, sociaaleconomische status, intelligentie, leeftijd en etniciteit. Daarnaast spelen vele contextgebonden factoren een belangrijke rol. Denk aan het tijdstip op de dag (1e uur of 8e uur?), de vorige les (net een proefwerk gehad?), het vak, de instructie van de docent. Inspelen op de verschillen in de klas betekent dan niet maatwerk leveren aan 30 individuen. Alles draait dan om afwisseling.
“Prikkelende vragen en titels”
In ons vorige blog schreven we dat een docent (en leerlingen) in ieder geval structuur nodig heeft. Hans van Oers, van Cumulus testschool het Markland College, reageerde positief op de voorgestelde structuur en was bovendien benieuwd hoe we er voor zorgen dat “het ook bij leerlingen gaat kriebelen op zo’n manier dat ze willen weten hoe de vork in de steel zit.” Hans zag “prikkelende vragen en titels” als een goed startpunt voor het lesmateriaal. Wij voegen hier twee zaken aan toe.
Persoonlijke interesse en de praktijk
Vraag 113 leerlingen naar hun motivatie achter het leren en hun manier van leren (hun “leerstijl”) en de conclusie is duidelijk: leerlingen leren het best als hun persoonlijke interesse wordt aangesproken of als zij hun kennis in de praktijk kunnen gebruiken (zie onderstaande resultaten van een enquête op Het Amsterdams Lyceum). Hoogleraar Jan Vermunt noemt het respectievelijk een betekenisgerichte en toepassingsgerichte leerstijl. De leerlingen zijn allen, met een kritische blik, op zoek naar kennis waar ze wat mee kunnen. Aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen dus (die natuurlijk veel verder reikt dan het kopen van een spijkerbroek!).
Afwisseling
“Gaan we vandaag iets leuks doen?” Hoe vaak wordt deze vraag aan docenten gesteld aan het begin van de les? Vaak. Het gaat echter niet om ‘leuk’. Het gaat om verrassend, boeiend, prikkelend, interessant. Het gaat om afwisseling. En dus niet elke les een-kwartier-instructie-aan-de-hand-van-het-leerboek-gevolgd-door-zelfstandig-werken zoals Van Haperen beschreef in NRC.
Afwisseling komt tot uiting in bijvoorbeeld het presenteren van de theorie, het maken van opdrachten, verschillende werkvormen, gebruik van artikelen, experimenten, kort beeldmateriaal, langere documentaires. Deze afwisseling maakt het voor zowel leerlingen als docenten interessant. Het is daarbij niet erg als niet iedereen alles uit deze Tegenlicht aflevering over de Eurocrisis kan volgen (hoewel de docent natuurlijk veel extra uitleg kan geven!). Het is niet erg als het tempo soms iets te laag ligt voor een aantal leerlingen. Het is niet erg als het tempo soms iets te hoog ligt. Zolang er maar sprake is van afwisseling.
Als eenling of als sectie is het moeilijk om continu te zorgen voor afwisseling, die zich bovendien aanpast aan de actualiteit. In de relatief kleine omgeving van de school is er helaas soms gebrek aan inspiratie…en tijd.
In de vorige blogpost beschreven we de structuur van de lesinhoud. Deze lesinhoud is binnen Cumulus de eerste laag. We onderscheiden daarnaast: (2) aanvullingen en (3) opgaven en toetsen. De (actuele) aanvullingen – geïntegreerd in de Cumulus structuur en lesinhoud – kunnen docenten inzetten om de lessen mee te variëren of te verrijken. Denk hierbij aan een documentaire, een experiment, een alternatieve werkvorm, een artikel op een nieuwswebsite. De Cumulus redactie draagt aanvullingen aan en docenten worden uitgenodigd om zelf ook ideeën aan te dragen. De Cumulus redactie zorgt ervoor dat de inhoud correct gekoppeld en geordend blijft. Wij verwachten dat we met deze dynamische set van aanvullingen docenten enorm kunnen helpen hun lessen afwisselender te maken.
Waarom zullen docenten dit doen? Beschreef de opening van dit blog niet dat het vullen van platforms met ‘content’ nu juist een brug te ver is gebleken? Dat zien wij ook in. Het aanvullen van lesmateriaal is daarom ook een extra, aanvullende laag. Aangezien Cumulus profiteert van bijdragen uit ‘de gemeenschap van economie docenten’ denken wij ook na over hoe we dit kunnen belonen. Daarover later meer.
Reageer op dit blog onder ‘comments’!